Claude Blondeel 1984 – Semiotiek

De volledige tekst

19 JAN — 30 MAY 2015

Trouw frequenteerde ik de Beursschouwburg, als student aan het Rits (1968-1972), later als redacteur en producer van muziek- en cultuurprogramma’s bij de openbare omroep. De Beurs was eigenlijk, nog voor de AB, De Munt en het Kaaitheater, mijn eerste Brusselse culturele thuishaven met een internationale uitstraling. Sinds de ingreep van de B-architecten kom ik er (bijna) niet meer.

Als ik aan de Beursschouwburg denk, dan denk ik aan vrienden (vrolijke vrienden, zoals in het liedje van Nonkel Bob) en aan ontdekkingen. Zonder precies te kennen wat of wie er op de affiche stond, ging je naar de Beursschouwburg. Uit nieuwsgierigheid, uit zin voor avontuur. Je ging naar de Beurs, zoals je in die tijd ook blindelings naar die andere Brussels cultuurtempel ging, het Théâtre 140 van Nonkel Jo (Dekmine).

Wij ontdekten, genoten, hadden er plezier in en bleven na de voorstelling nog lang napraten aan de legendarische toog. En als de bar dan toch dichtging, trokken we met z’n allen naar Café Le Coq, bij Bruna en Jean-Pierre, waar we, bij de ene godet na de andere, ons te goed deden aan droge sossissen en aangebrande croque-monsieurs.

Door al die herinneringen aan de ambiance, zou je haast vergeten dat er niet alleen plezier, maar ook theater en muziek gemaakt werden in die gezellige, versleten bonbonnière.

Ik kwam er veel, heel veel. Als student aan het Rits, naar de theatervoorstellingen van Dries Wieme. (Wij, de studenten van de theaterafdeling, hebben nog betoogd toen de Werkgemeenschap werd opgedoekt).
Ik zag er veel, heel veel. Drie momenten staan voor immer gegrift in mijn geheugen.

Umberto Tozzi’s Ti Amo, dat luid uit de boxen knalt na Jan Decortes verpletterende Hamletmachine van Heiner Müller, met côté jardin in het decor, de omlijste zwart-witfoto van Jo Crab, Jans overleden mama.

Tom Waits, die voor zijn optreden (’s middags hadden wij hem al in een televisieprogramma op de BRT binnengesmokkeld) met ons stevig pinten staat te hijsen aan de toog, een Ciné Revue (‘Making the scene with a magazine’) in zijn linker jaszak. ‘Meet me at the bottom’, grinnikt hij en drinkt zijn glas in één teug leeg. En dan de hele Nighthawks at the Diner (en meezingen dat wij deden: ‘Better of without a wife’...we waren jong, we wisten van niet beter). En nadien doken wij met Tom de nacht in, in een café aan de Arduinkaai. Jan Van Hemeledonck, zaliger, gaf hem bij het ochtendgloren enkele flessen Geuze cadeau, waarop Tom repliceerde: ‘When you’re in L.A., call me, I’m in the yellow pages.’

De eerste akkoorden van Mark Knopflers Sultans of Swing, die – merci, Firmin M. – met Dire Straits voor 1000 dollar in dat kleine Brusselse theater kwamen spelen. Het concert was tien keer uitverkocht, maar dank zij Brigitte L. stond ik bovenaan de gastenlijst. (U2 heeft er ook geconcerteerd, maar zonder mij, want dat is een chirogroep.)

Maar de mooiste, de meest intense herinnering aan de Beursschouwburg die ik koester, heb ik te danken aan Dirk Lauwaert, zaliger, die er en petit comité in 1984 en 1985 een lessenreeks over semiotiek gaf. We hingen aan zijn lippen, één studente letterlijk, toen Dirk vertelde (‘Je n’enseigne pas, je raconte’ – Montaigne) over Guy de Maupassant en Henri Cartier Bresson, over ‘la colère’, ‘le désespoir’, ‘la passion’, narratologie, belichting, cinema,... Ik heb ze nog altijd, die kostbare notities, netjes overgeschreven met mijn Mont Blanc-vulpen in propere, linnen cahiers.

Het was trouwens dat jaar dat ik de rock-’n-roll achter mij liet voor de kunsten. (‘Le moment décisif’, comme dirait l’autre).

Maar geen nood, wild ben ik gebleven.

Claude Blondeel, producer en medewerker kunstprogramma’s BRTN

see also
 
Loading...